Is de toekomst van de verzekeringsgift nog verzekerd? Wat met het beding van conventionele terugkeer?

Mentor

Is de toekomst van
de verzekeringsgift
nog verzekerd?
Wat met het beding van conventionele terugkeer?

Auteurs: Wouter Massez en Marc Peeters

Veel alerte particulieren onderschrijven levensverzekeringen tak 21 (spaarverzekeringen) of tak 23 (beleggingsverzekeringen), die een belangrijke positie binnen hun roerend vermogen kunnen innemen. Specifiek beleggingsverzekeringen zijn tegelijk instrument van beleggen, van voorzorg en van vermogensoverdracht en successieplanning. Dat laatste aspect krijgt de laatste jaren groeiende aandacht in vermogensengineering, als juridisch en fiscaal correcte techniek om roerend vermogen over te dragen naar de volgende generatie.

De Vlaamse belastingadministratie (Vlabel) laat zich geregeld opmerken door haar eigenzinnige interpretatie van de bestaande wetgeving waarbij de administratie afwijkt van de vigerende federale standpunten. Dat geldt in casu voor de verzekeringsgift.

Door de zesde staatshervorming is sinds 1 januari 2015 de Vlaamse belastingadministratie (Vlabel) verantwoordelijk voor de aanslagvoet, de heffingsgrondslag, de vrijstellingen, de inning en de invordering van erf- en registratiebelastingen. Bepaalde fiscaal-juridische principes blijken intussen niet meer zo vanzelfsprekend. Vlabel laat zich namelijk geregeld opmerken door haar eigenzinnige interpretatie van de bestaande wetgeving waarbij de administratie afwijkt van de vigerende federale standpunten. Dat geldt in casu voor de verzekeringsgift.

In de praktijk valt de keuze bij het afsluiten van een levensverzekering veelal op een zogenaamde AAB-configuratie met A als verzekeringnemer, tevens verzekerd leven, en B als begunstigde van de verzekeringsprestatie die de levensverzekeringsmaatschappij bij het overlijden van A uitkeert. A bedingt bijgevolg ten behoeve van een derde. Dergelijk beding valt binnen het toepassingsgebied van de fictiebepaling van art. 2.7.1.0.6 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF) waardoor de uitkering onderworpen is aan de erfbelasting. Hieraan wenst de verzekeringnemer vaak te verhelpen door een verzekeringsgift met overdracht van rechten te organiseren.

Art. 183 van de verzekeringswet van 4 april 2014 bepaalt het recht van overdracht als volgt: “De verzekeringnemer kan de uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende rechten geheel of ten dele overdragen. Dat recht van overdracht kan niet worden uitgeoefend door zijn echtgenoot of zijn schuldeisers. In geval van aanvaarding van de begunstiging wordt de uitoefening van het recht van overdracht afhankelijk gemaakt van de toestemming van de begunstigde. ” Art. 184 voegt daar een vormvoorschrift aan toe: “De overdracht van de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten, of van een gedeelte ervan, kan alleen geschieden door middel van een bijvoegsel, getekend door de overdrager, de overnemer en de verzekeraar. Evenwel kan de verzekeringnemer in de overeenkomst bedingen dat bij zijn overlijden zijn rechten geheel of ten dele zullen overgaan aan een persoon die hij daartoe aanwijst.”

Wat houdt de verzekeringsgift in? Wat was het federale standpunt?

Door de verzekeringsgift transformeren we een AAB-configuratie naar een BAB-configuratie. Het voordeel bestaat erin dat er geen afkoopvergoeding dient betaald op de oorspronkelijke polis, in voorkomend geval (spaarverzekeringen) roerende voorheffing (27%), en dat de nieuwe verzekeringnemer (de overnemer) geen nieuwe premietaks (2%) en instapkosten dient te voldoen. Na de voltooiing van de verzekeringsgift is er geen sprake meer van een beding ten behoeve van een derde, maar wel van een beding ten behoeve van zichzelf. De federale belastingadministratie bevestigde dat de fictiebepaling (oud art. 8 Wetboek successierechten) op dergelijk beding geen uitwerking krijgt na een geregistreerde schenking. De erfbelasting zal daarentegen alsnog verschuldigd zijn bij een overlijden binnen de drie jaar na de datum van de verzekeringsgift waarbij de schenking als zodanig niet werd geregistreerd. Tussen echtgenoten gehuwd met gemeenschap van goederen, is er op de helft van het overlijdenskapitaal principieel wel erfbelasting betaalbaar (zie infra).

Voor de tegenstelbaarheid aan de fiscale administratie gebeurt een verzekeringsgift best niet onderhands, maar via een notariële akte en wettelijk verplicht bijvoegsel aan de polis (zie supra). Ook burgerrechtelijk gezien is dit een stuk veiliger. Bij een authentieke akte voor een Belgische notaris is er automatisch heffing van de schenkbelasting. In het Vlaams Gewest bedraagt het tarief 3% voor schenkingen in rechte lijn (kinderen en kleinkinderen) of gelijkgesteld (stiefkinderen, zorgkinderen), evenals tussen echtgenoten of samenwonende partners. Het loopt op tot 7% voor schenkingen aan andere personen (broers, zussen, nichten, neven, niet-familie).

Vlabel heeft haar bestaan kracht bijgezet door zonder meer de betaling van de schenkbelasting bij de overdracht van rechten van een levensverzekeringscontract aan de begunstigde, niet langer als bevrijdend te beschouwen.

De belastbare grondslag van de schenkbelasting is de waarde van de vordering die de verzekeringnemer heeft tegenover de levensverzekeringsmaatschappij, nl. de afkoopwaarde van het levensverzekeringscontract op de datum van de schenking. De verzekeringsgift maakte het aldus mogelijk de rechten van een levensverzekeringspolis aan de begunstigde te schenken zonder dat de begiftigde daar erfbelasting op diende te betalen. Het voldoen van de schenkbelasting werkte immers bevrijdend. Vlabel heeft haar bestaan kracht bijgezet door zonder meer de betaling van de schenkbelasting bij de overdracht van rechten van een levensverzekeringscontract aan de begunstigde, niet langer als bevrijdend te beschouwen.

Wat is het standpunt van Vlabel? Hoe is het geëvolueerd?

In haar standpunt nr. 15133 van 12.10.2015, aangevuld op 30.11.2015, publicatie op 04.12.2015, stelt Vlabel dat bij overlijdens vanaf 1 maart 2016 in het Vlaams Gewest erfbelasting verschuldigd is op de uitkering van een BAB-configuratie, ongeacht de heffing van de schenkbelasting op de afkoopwaarde bij de overdracht van rechten als verzekeringnemer en ongeacht de datum van de schenking. Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen, hetzij binnen de drie jaar voor het overlijden van de erflater, hetzij na het overlijden van de erflater, als gevolg van een beding door de erflater als verzekeringnemer in het voordeel van die persoon opgesteld, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon (art. 2.7.1.0.6, §1 VCF). Het voorwerp van deze uitkering is immers niet hetzelfde als het voorwerp dat met de schenkbelasting is belast. Daarom kan er geen toepassing worden gemaakt van art. 2.7.1.0.6, §2, laatste lid, 1° VCF.

Vlabel preciseert (21 december 2015): “Voor overlijdens vanaf 1 maart 2016 zal er erfbelasting verschuldigd zijn op de uitkering die de begunstigde verkrijgt, bij toepassing van artikel 2.7.1.0.6, §1, eerste lid, VCF. Het feit dat de begunstigde na de schenking de nieuwe verzekeringnemer is geworden, belet niet dat de begunstiging is gemaakt door de oorspronkelijke verzekeringnemer. Dit is precies het geval dat door artikel 2.7.1.0.6, §1, eerste lid, VCF wordt beoogd. Het gaat immers om een som die kosteloos aan de begunstigde toekomt ingevolge een contract dat een door de overledene in het voordeel van de begunstigde gemaakt beding bevat.”

In het tijdschrift Fiscale Actualiteit (Wolters Kluwer) nr. 42 van 10.12.2015 licht Annick Ghysens, adviseur kenniscel erf- en registratiebelasting Vlabel o.m. als volgt toe: “Vermits de rechtsband tussen de verzekeraar en de begunstigde onderscheiden is van de rechtsband tussen de verzekeringnemer en de verzekeraar, wijzigt de overdracht, door de verzekeringnemer, van zijn rechten ten aanzien van de verzekeraar, niets aan de rechtsband tussen de verzekeraar en de begunstigde. Het is niet zo dat de oorspronkelijke polis door de overdracht wordt vervangen door een nieuwe polis. De overdracht wordt vastgesteld in een bijvoegsel bij de bestaande polis (art. 184 verzekeringswet). Als de oorspronkelijke verzekeringnemer, die tevens het verzekerde hoofd was, komt te overlijden, keert de verzekeraar de prestatie uit aan de begunstigde, omdat hij begunstigde is, en het speelt daarbij geen rol dat de oorspronkelijke verzekeringnemer zijn rechten ondertussen heeft overgedragen.”

Vlabel creëert aldus een onderscheid tussen enerzijds de schenking van de rechten van de levensverzekering, die onderworpen wordt aan de schenkbelasting, en anderzijds de uitkering van de verzekeringsprestatie bij overlijden, die onderworpen wordt aan de erfbelasting. Volgens Vlabel leidt het afsluiten van een levensverzekering tot (minstens) twee totaal verschillende rechtsverhoudingen. Het voorwerp van de verzekeringsgift betreft enkel en alleen de rechten die de verzekeringnemer heeft tegenover de levensverzekeraar en niet de prestatie bij het overlijden van de verzekerde. De begunstigde ontvangt de prestatie in zijn hoedanigheid van oorspronkelijk begunstigde en niet in zijn hoedanigheid van nieuwe verzekeringnemer.

Vlabel creëert aldus een onderscheid tussen enerzijds de schenking van de rechten van de levensverzekering, die onderworpen wordt aan de schenkbelasting, en anderzijds de uitkering van de verzekeringsprestatie bij overlijden, die onderworpen wordt aan de erfbelasting.

De meerderheid van gezaghebbende auteurs in de rechtsleer heeft dit standpunt sterk bekritiseerd. Een administratieve interpretatie die de zienswijze van de federale belastingadministratie (beslissing EE/105.349, 09.04.2013) arbitrair en retroactief naast zich neerlegt, leidt tot een dubbele belasting en druist in tegen het algemeen aanvaarde principe van de bevrijdende werking bij het betalen van de schenkbelasting (non bis in idem). Het tarief van de erfbelasting kan in rechte lijn (kinderen, kleinkinderen, ouders, grootouders) en tussen partners in de hoogste schijf immers oplopen tot 27%, daarbuiten zelfs tot 65%. De beginselen van behoorlijk bestuur en de billijkheid indachtig, rijst bovendien de vraag of die nieuwe beslissing ook kan toegepast worden op verzekeringsgiften die al van vóór haar publicatie dateren. In Brussel en Wallonië blijft een verzekeringsgift met vrijstelling van successierechten vooralsnog wel mogelijk.

In essentie houdt Vlabel nog steeds voet bij stuk, maar suggereert mogelijke oplossingen. De meest evidente uitweg is de afkoop van het levensverzekeringscontract door de verzekeringnemer, gevolgd door een schenking van de afkoopwaarde in geld aan de begunstigde. Als begiftigde kan deze laatste vervolgens een nieuw contract afsluiten bij dezelfde of een andere levensverzekeraar, afhankelijk van de last die de schenker eventueel heeft opgelegd. Als de polis al geschonken is, kan de begiftigde het contract afkopen en herinvesteren in een ander beleggings- of verzekeringsproduct. Wanneer de geschonken polis niet meer bestaat bij het overlijden van de oorspronkelijke verzekeringnemer (de schenker), zal geen uitkering meer plaatsgrijpen op basis van dit levensverzekeringscontract en vindt art. 2.7.1.0.6, §1, eerste lid, VCF niet langer toepassing.

Omwille van fiscale en financiële redenen (roerende voorheffing, premietaks, afkoopvergoeding, lager rendement, administratieve rompslomp, verstoring van successieplanning) voldoet deze suggestie niet. Als bovendien de schenking van de afkoopwaarde niet (tijdig) wordt geregistreerd (heffing van 3% of 7% schenkbelasting), is de begunstigde alsnog erfbelasting verschuldigd op de geschonken waarde ingeval de schenker komt te overlijden binnen de 3 jaar na het overlijden. Toepassing wordt dan gemaakt van een andere fictiebepaling in de VCF, met name artikel 2.7.1.0.5, §1 VCF (oud artikel 7 W. Succ.). Na het verstrijken van voormelde termijn van 3 jaar, bestaat het risico op de heffing van erfbelasting niet langer.

Een andere uitweg bestaat erin dat de begiftigde na de overdracht van rechten (de schenking) een nieuwe begunstigde C van het levensverzekeringscontract aanduidt (bv. zijn of haar echtgenoot, partner of kinderen) door middel van een bijlage bij de initiële polis. Doordat de begunstiging als kosteloos beding in deze BAC-constructie dan niet meer uitgaat van de oorspronkelijke maar integendeel van de nieuwe verzekeringnemer, is er geen toepassing van art. 2.7.1.0.6, §1, eerste lid, VCF bij het overlijden van de oorspronkelijke verzekeringnemer, tevens verzekerd leven. Op die manier gaat het niet meer om een door de erflater gemaakt beding maar om een door een derde gemaakt beding. Bij overlijden van A is C geen erfbelasting verschuldigd. Die vrijstelling is niet definitief. Mocht de nieuwe verzekeringnemer B eveneens overlijden binnen de drie jaar na de uitkering bij leven of bij overlijden van A, dan is er alsnog erfbelasting verschuldigd (toepassing van art. 2.7.1.0.6 VCF in de nalatenschap van de verzekeringnemer B).

Het spreekt voor zich dat vermelde ontsnappingsroute op bezwaren kan stuiten, specifiek waar de aanwijzing als begunstigde van echtgenoot, partner of kinderen niet aan de orde is. Het verplicht de begiftigde van de verzekeringsgift zich in het voordeel van een derde te ontdoen van de verzekeringsprestatie uit het aan hem geschonken levensverzekeringscontract (bij het overlijden van de oorspronkelijk verzekerde). In dat kader benadrukt Vlabel dat een tijdelijke wijziging van de begunstigde met herbenoeming van de oorspronkelijke begunstigde kort daarop, dient beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

In een nieuwe aanvulling van 13.06.2016, publicatie op 06.07.2016, bij haar standpunt nr. 15133, gaat Vlabel nog een stap verder. Het komt veel voor dat de oorspronkelijke verzekeringnemer in het levensverzekeringscontract twee categorieën van begunstigden aanduidt, een primaire begunstigde (bv. de kinderen) en een secundaire begunstigde (bv. de kleinkinderen) voor het geval de primaire begunstigde niet meer in leven zou zijn bij het overlijden van de (oorspronkelijke) verzekeringnemer, tevens verzekerd hoofd. Ook de schenking van de rechten op het contract aan de secundaire begunstigde, waarbij deze laatste zichzelf aanduidt als nieuwe primaire begunstigde, wordt nu aanzien als fiscaal misbruik en zal geen erfbelasting vermijden bij het overlijden van de erflater (de oorspronkelijke verzekeringnemer). Het maakt daarbij volgens Vlabel niet uit of op het ogenblik van de schenking van de rechten op het levensverzekeringscontract aan de secundaire begunstigde, de primaire begunstigde al dan niet nog in leven is. Bij gebrek aan uitdrukkelijke bepaling over de inwerkingtreding, zal deze nieuwe visie wellicht de inwerkingtreding van het eerdere standpunt nr. 15133 volgen. Het is dus van toepassing op elk overlijden vanaf 1 maart 2016.

Om aan de erfbelasting op het overlijdenskapitaal te ontsnappen, mag het levensverzekeringscontract vóór het geschonken wordt, dan ook geen enkele nominatieve aanduiding van begunstiging bevatten (als dat toch het geval was, dient ze herroepen), maar enkel de generieke aanduiding ‘de nalatenschap’.

Op 08.09.2016 heeft Vlabel vermelde zienswijze genuanceerd en bevestigd dat wanneer de oorspronkelijke verzekeringnemer, tevens de schenker, geen expliciete begunstigde van het contract aanwijst, de begiftigde (de nieuwe verzekeringnemer) dan geen erfbelasting hoeft te betalen op het kapitaal dat de levensverzekeraar uitkeert bij het overlijden van de schenker (De Tijd Netto 08.10.2016, Trends Moneytalk 13.10.2016). Namens Vlabel legt Annick Ghysens uit: “Enkel als de verzekering geschonken werd aan de door de schenker aangewezen begunstigde van de verzekering, heffen wij erfbelasting in de nalatenschap van de schenker.” Om aan de erfbelasting op het overlijdenskapitaal te ontsnappen, mag het levensverzekeringscontract vóór het geschonken wordt, dan ook geen enkele nominatieve aanduiding van begunstiging bevatten (als dat toch het geval was, dient ze herroepen), maar enkel de generieke aanduiding ‘de nalatenschap’. In dat geval wordt de prestatie bij overlijden van het verzekerd hoofd (de schenker) uitbetaald aan de verzekeringnemer (de begiftigde) of aan zijn of haar nalatenschap uit hoofde van de wet (art. 170 van de verzekeringswet van 4 april 2014). Aangezien het dan niet langer gaat om een beding ten behoeve van een derde, maar om de loutere toepassing van een wettelijke bepaling, is het uitgekeerde overlijdenskapitaal niet belastbaar. Fiscaal misbruik is niet aan de orde, aangezien de begiftigde zelf geen enkele rechtshandeling heeft gesteld. Overigens, zolang de polis niet is geschonken, kan de werkelijk gewenste en te voorziene begunstiging via testament bepaald worden in plaats van in het levensverzekeringscontract.

Om een einde te maken aan de polemiek over de verzekeringsgift en met het oog op duidelijkheid en rechtszekerheid, heeft de Vlaamse ministerraad, op voorstel van minister van Financiën en Begroting Bart Tommelein (zie zijn website), op 14.10.2016 beslist tot een decretale oplossing waarbij na een schenking van een levensverzekeringspolis, de begunstigde bij het overlijden van de verzekerde (de oorspronkelijke verzekeringnemer) geen erfbelasting meer zal moeten betalen op het bedrag waarop al schenkbelasting werd betaald. Dat laatste zal worden afgetrokken van het bedrag waarop erfbelasting is verschuldigd, namelijk het positieve verschil tussen de uitkering bij overlijden van de oorspronkelijke verzekeringnemer en de waarde van de polis op het moment van de schenking aan de toenmalige begunstigde. Het decreet daarover zal wellicht begin 2017 in werking treden. Geen dubbele belasting meer op hetzelfde bedrag. Wel erfbelasting op de meerwaarde van de polis, in eerste instantie te voorkomen door het derdenbeding te vermijden (zie vorige alinea).

De Vlaamse ministerraad heeft op 14.10.2016 beslist tot een decretale oplossing waarbij na een schenking van een levensverzekeringspolis, de begunstigde bij het overlijden van de verzekerde (de oorspronkelijke verzekeringnemer) geen erfbelasting meer zal moeten betalen op het bedrag waarop al schenkbelasting werd betaald.

Wat met het beding van conventionele terugkeer?

Na supra uiteengezet standpunt te hebben ingenomen over de heffing van erfbelasting bij de uitkering van een levensverzekeringscontract na schenking van de rechten, heeft Vlabel eveneens haar licht laten schijnen op de levensverzekering afgesloten in uitvoering van de last gekoppeld aan een schenking met beding van conventionele terugkeer.

Voor een goed begrip preciseren we dat een schenking onherroepelijk is (‘donner et retenir ne vaut’), tenzij het om een schenking gaat tussen echtgenoten buiten het huwelijkscontract (art. 1096 BW). Een tweede uitzondering betreft het recht van wettelijke terugkeer. Door het Vlaams decreet van 6 december 2013 (BS 14/01/2014) is de wettelijke terugkeer vrijgesteld van erfbelasting. Ouders moeten aldus op de goederen die zij terugkrijgen van hun kinderen die kinderloos komen te vooroverlijden (art. 747 BW) geen erfbelasting betalen. In de aangifte nalatenschap dient uitdrukkelijk om de vrijstelling van erfbelasting verzocht. Een van de voorwaarden van de wettelijke regeling is dat er nog geen kleinkinderen zijn, aan wie in dat geval de nalatenschap toekomt, onder voorbehoud van levenslang vruchtgebruik door de echtgenote of echtgenoot van de overledene. De kleinkinderen betalen in ieder geval erfbelasting op wat hen toekomt.

Zowel in een schenkingsakte als in een pacte adjoint (bankgift) kan de schenker evenwel ook zelf een beding van conventionele terugkeer opnemen (art. 951 BW), wat duidelijk de voorkeur geniet en dat op dezelfde manier werkt als de wettelijke terugkeer, maar kan afwijken van de wettelijke voorwaarden, bv. door te anticiperen op de mogelijkheid dat het goed zich niet meer in natura of door schuldvordering in de nalatenschap bevindt of dat het kind zelf niet kinderloos overlijdt c.q. om het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot uit te sluiten. Vaak wordt het beding van conventionele terugkeer optioneel gemaakt zodat de schenkers (de ouders) op het ogenblik van het overlijden van het kind kunnen beslissen om al dan niet gebruik te maken van hun recht van terugkeer. Het Vlabel standpunt nr. 16030 dd. 04.04.2016, publicatie op 18.04.2016, gaat op dat laatste in met verwijzing naar art. 2.7.3.1.1. VCF. Hiermee dient in eerste instantie opgelet bij de schenking van vastgoed voor wie op dat terrein onaangename verrassingen wil vermijden.

De schenker van een geldsom kan uit voorzorg en zekerheidsstelling aan de begiftigde de last opleggen een levensverzekeringscontract tak 21 of tak 23 af te sluiten met de begiftigde als verzekerd leven.

De schenker van een geldsom kan uit voorzorg en zekerheidsstelling aan de begiftigde de last opleggen een levensverzekeringscontract tak 21 of tak 23 af te sluiten met de begiftigde als verzekerd leven. Om controlebehoud zeker te stellen, kan de schenker daarbij bedingen dat hij of zij optreedt als aanvaardende begunstigde, waardoor de verzekeringnemer (de begiftigde) verplicht is hem of haar te raadplegen en zijn of haar akkoord te verkrijgen bij iedere wijziging aan de polis. Dit doet geen afbreuk aan het onherroepelijk karakter van de schenking, want de geschonken geldsom blijft verworven voor de begiftigde en de schenker krijgt principieel geen afkooprecht van de polis, recht van inpandgeving of recht van omschakeling tussen interne verzekeringsfondsen. Als verzekeringnemer oefent de begiftigde alle verzekeringsrechten uit, de schenker beschikt niettemin over een vetorecht tegen niet goedgekeurde wijzigingen.

Bij vooroverlijden van de begiftigde vloeit in deze AAB-configuratie de afkoopwaarde van de polis naar de schenker, wat neerkomt op de terugkeer van de schenking aan geactualiseerde waarde. Door de activering van de ontbindende voorwaarde in het beding van conventionele terugkeer, wordt de schenking geacht geen vermogensbestanddeel van de nalatenschap van de begiftigde te zijn en aldus nooit te hebben plaatsgevonden. Er is dan ook geen erfbelasting verschuldigd wanneer de conventionele terugkeer uitwerking krijgt. Maar wat is nu het standpunt van Vlabel inzake schenkingen waarbij levensverzekeringen betrokken zijn?

Wat met schenkingen waarbij levensverzekeringen betrokken zijn?

In haar standpunt nr. 15142 achtte Vlabel aanvankelijk (26.10.2015, publicatie op 10.11.2015) art. 2.7.1.0.6, §1, eerste lid, VCF van toepassing op levensverzekeringen afgesloten om de terugkeer van de geschonken gelden (of hun equivalent in de polis) te waarborgen. De begunstigde verkreeg volgens haar een kosteloze uitkering. Vlabel schaafde deze zienswijze bij met verwijzing naar een eerder standpunt van 16.03.2015 (IV-2015.012, niet gepubliceerde beslissing van 31.03.2015) door expliciet te bevestigen dat de levensverzekering afgesloten in het voordeel van de schenker om de conventionele terugkeer van het geschonken kapitaal te waarborgen in geval van vooroverlijden van de begiftigde, als een beding ten behoeve van een derde onder bezwarende titel dient beschouwd. De begunstigde verkrijgt immers de uitkering bij wijze van betaling van een schuldvordering die hij heeft ten aanzien van de nalatenschap van de overleden begiftigde. Hiermee volgt Vlabel het federale standpunt (besl. dd. 22 februari 2007, bl. nr. E.E./101.887). Art. 2.7.1.0.6 VCF krijgt geen toepassing en de door de schenker ontvangen uitkering zal niet met erfbelasting worden belast indien de volgende elementen worden aangetoond:

  1. de datum en het voorwerp van de schenking;
  2. het feit dat er een beding van terugkeer was overeengekomen;
  3. het feit dat de verzekeringspolis werd onderschreven met als doel de bedongen terugkeer te verzekeren.

In de aangifte van nalatenschap van de begiftigde moeten de hiertoe nodige verklaringen worden opgenomen, met toevoeging van afdoende bewijsstukken.
Voor het bewijzen van element 3) worden de volgende bewijsstukken aanvaard:

  • het voorleggen van de polis of een bijlage bij de polis, waarin uitdrukkelijk wordt vermeld dat de polis werd afgesloten met als doel de bedongen terugkeer van de schenking te waarborgen;

of

  • het voorleggen van de schenkingsakte waarin uitdrukkelijk wordt vermeld dat het afsluiten van de polis als last was opgelegd door de schenker aan de begiftigde.

Aan het beding van conventionele terugkeer kan een clausule van zaakvervanging gekoppeld zijn, waardoor bij vooroverlijden van de begiftigde ofwel de geschonken geldsom terugkeert naar de schenker, ofwel hetgeen de begiftigde met het geld heeft aangekocht of waarin hij of zij belegd heeft, waaronder verzekeringsproducten. Voor zover wordt aangetoond dat in casu de levensverzekering is afgesloten om de terugkeer van de schenking te waarborgen (element 2 supra), is op de uitgekeerde verzekeringsprestatie geen erfbelasting verschuldigd. Het is nog onduidelijk of ook de eventuele meerwaarde (beleggingsrendement) op de verzekeringspremie betaald met de eerder geschonken geldsom, van deze vrijstelling geniet. In navolging van haar interpretatieve beslissing van 31.03.2015 leek Vlabel te aanvaarden dat er op die meerwaarde geen erfbelasting verschuldigd is, mits de gestorte premie niet hoger is dan de geschonken geldsom en het door de verzekeraar uitgekeerde bedrag (de vervangwaarde) een rendement weerspiegelt dat overeenstemt met de marktwaarde op het tijdstip van overlijden van de begiftigde. Bij beleggingsverzekeringen stemt de marktwaarde principieel overeen met de afkoopwaarde van de polis, inclusief de positieve of negatieve return. Echt uitsluitsel vanwege Vlabel over deze materie is er niettemin nog niet.

In de bewijsvorming is Vlabel hoe dan ook soepeler dan de federale belastingadministratie. Vlabel aanvaardt immers dat het intentioneel bewijs van de conventionele terugkeer geleverd wordt aan de hand van de voorwaarden van het levensverzekeringscontract of van de schenkingsdocumenten. Samenvatting in standpunt nr. 15142 van 21.12.2015 (publicatie op 14.01.2016), aangevuld zonder inhoudelijke wijzigingen op 08.02.2016 (publicatie op 08.02.2016). Assuralia, de beroepsvereniging van verzekeringsondernemingen, en P&V Verzekeringen hebben op 11.03.2016 bij de Raad van State de nietigverklaring gevorderd van vermeld Vlabel standpunt nr. 15142 (Raad van State C-2016/18180, BS 13.07.2016).

Betalen voor een erfenis die je nooit zult ontvangen?

Ook met haar standpunt nr. 16029 van 21.03.2016, publicatie op 05.04.2016, over de levensverzekering met twee verzekeringnemers en de toepassing van artikel 2.7.1.0.6 VCF, heeft Vlabel voor controverse gezorgd.

Ook met haar standpunt nr. 16029 van 21.03.2016, publicatie op 05.04.2016, over de levensverzekering met twee verzekeringnemers en de toepassing van artikel 2.7.1.0.6 VCF, heeft Vlabel voor controverse gezorgd. Op een levensverzekeringscontract, waarbij twee echtgenoten verzekeringnemer zijn, het verzekerd hoofd de langstlevende van beide verzekeringnemers is en de begunstigden (bijvoorbeeld) de kinderen zijn, dient volgens Vlabel artikel 2.7.1.0.6 VCF als volgt toegepast:

• Bij het overlijden van de eerste verzekeringnemer:

Tussen echtgenoten doet zich een aanwas voor met betrekking tot de rechten die de overleden echtgenoot had als verzekeringnemer. Deze aanwas valt niet binnen het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.6 VCF dat enkel van kracht is op de (toekomstige) uitkering van de polis. Bij een dergelijk contract met twee verzekeringnemers, wordt elk van de verzekeringnemers niettemin geacht voor de helft in het voordeel van de begunstigden te hebben bedongen. Bijgevolg wordt er, in hoofde van de begunstigden, toepassing gemaakt van artikel 2.7.1.0.6, §1, tweede lid VCF. De belastbare grondslag is gelijk aan de helft van de afkoopwaarde van het contract op het ogenblik van het overlijden van de eerste verzekeringnemer (gedeeld door het aantal begunstigden).

• Bij het overlijden van de tweede verzekeringnemer:

Bij het overlijden van de tweede verzekeringnemer komt de polis tot uitkering. Deze uitkering valt onder de toepassing van artikel 2.7.1.0.6, §1, eerste lid VCF, dat evenwel slechts wordt toegepast in de mate dat de begunstiging te danken is aan de tweede verzekeringnemer. Daarom is de belastbare grondslag gelijk aan het verschil tussen de waarde die bij het eerste overlijden werd belast en het bedrag van de uitkering die gebeurt ingevolge het overlijden van de tweede verzekeringnemer.

Door dit standpunt van Vlabel dreigen de begunstigden van een levensverzekering, vaak de kinderen, erfbelasting te moeten betalen op sommen die ze mogelijk nooit zullen ontvangen aangezien de overblijvende echtgenoot naar eigen goeddunken over de polis kan beschikken.

Door dit standpunt van Vlabel dreigen de begunstigden van een levensverzekering, vaak de kinderen, erfbelasting te moeten betalen op sommen die ze mogelijk nooit zullen ontvangen aangezien de overblijvende echtgenoot naar eigen goeddunken over de polis kan beschikken, inclusief het recht op aanduiding van andere begunstigden dan de kinderen, evenals het recht op afkoop en besteding van de gelden. Het is ook mogelijk dat de kinderen overlijden vóór de langstlevende ouder zonder dat ze ooit enige uitkering uit de polis hebben geïnd. Evenzeer bestaat de kans dat de begunstigde kinderen niet eens op de hoogte zijn van het bestaan van de levensverzekering, laat staan van het feit dat ze er begunstigden van zijn. Toch krijgen ze in voorkomend geval de erfbelastingfactuur gepresenteerd, niet met betrekking tot de verzekeringsprestatie (pas uitkering van de polis bij het overlijden van de langstlevende), maar wel op de helft van de afkoopwaarde van het contract op de datum van overlijden van de eerststervende echtgenoot. Assuralia heeft tegen Vlabel standpunt nr. 16029 bezwaar aangetekend bij Vlaams minister van Financiën Bart Tommelein. Die heeft op 27/09/2016 laten weten dat hij met Vlabel bekijkt of het standpunt kan worden gewijzigd. ‘Zo niet zullen we het decreet aanpassen. Het kan nooit de bedoeling zijn dat iemand belasting moet betalen op iets wat hij niet krijgt’, aldus de minister (De Tijd 28/09/2016 met commentaar van o.m. verzekeringsexpert Paul Van Eesbeeck, Vereycken & Vereycken Consulting).

Het valt overigens op dat Vlabel in de formulering van haar standpunt geen onderscheid maakt tussen echtgenoten gehuwd met scheiding dan wel met gemeenschap van goederen. In de federale regelgeving geldt als basisregel voor echtgenoten gehuwd onder een stelsel van gemeenschap van goederen, dat bij het overlijden van de eerststervende successierechten verschuldigd zijn door de langstlevende op de helft van het overlijdenskapitaal (oud artikel 8, lid 4 W. Succ.), waarbij de wetgever uitgaat van een weerlegbaar vermoeden dat de premies met gemeenschappelijke gelden zijn betaald en dat er in hoofde van de begunstigde echtgenoot slechts een verrijking is tot beloop van de helft van de uitkering. Annick Ghysens bevestigt nu namens Vlabel (De Tijd 01.10.2016) dat in het Vlaams Gewest “de overlevende verzekeringnemer geen erfbelastingen is verschuldigd, noch op de overgedragen rechten, noch op de eventuele afkoopwaarde van het contract”. Dat de langstlevende verzekeringnemer geen erfbelasting dient te betalen, geldt volgens Vlabel voor alle partners, ongeacht of ze gehuwd zijn of niet. Twee voorwaarden dienen vervuld: de partners moeten in het contract aangeduid zijn als verzekerde levens, voorts moet het gaan om een evenwaardig kanscontract (art. 1964 BW) en moet er een bepaalde verdeelsleutel worden gehanteerd.

Voor zover de standpunten van Vlabel in tegenstrijd zijn met de federale regelgeving en vooral de algemene rechtsprincipes, is dat niet bevorderlijk voor de rechtszekerheid, toch een hoeksteen van de rechtsstaat, bedoeld om willekeur te voorkomen en dus essentieel in de verhouding tussen burger en overheid. Er is geen bezwaar tegen het nastreven van een eigen identiteit voor zover dat niet ten koste gaat van een duidelijk fiscaal-juridisch kader, goedgekeurd door het parlement. Iedereen is gebaat bij transparantie en een behoorlijke besluitvorming, met de nodige uitleg en eventuele overgangsmaatregelen.

Redactiedatum synthesetekst: 17 oktober 2016.

Wat kan Mentor voor u betekenen?

Mentor begeleidt verzekeringsmakelaars, al dan niet vennoten van het Instituut voor Vermogensanalyse, in de persoonlijke opmaak voor hun cliënten van juridisch-technische documenten waaronder de verzekeringsgift en de schenking met beding van conventionele terugkeer.

Mentor Instituut voor Vermogensanalyse is in november 2009 opgericht in Melsbroek door vennoten actief in financiële dienstverlening en verzekeringsbemiddeling, in het bijzonder pensioenvoorzieningen, zorgverzekeringen en levensverzekeringen in combinatie met technieken van vermogensstructurering en successieplanning. Mentor richt zich niet rechtstreeks tot de natuurlijke persoon of rechtspersoon die afnemer is van financiële producten en diensten in de zin van de relevante wetgeving (niet-professionele cliënten). De relatiebeheerder is steeds een erkend verzekeringsmakelaar. Na zijn of haar tussenkomst kan Mentor diensten aanleveren, als ondersteuning van zijn of haar advisering.

Mentor verstrekt geen raad over financiële planning in de zin van de toepasselijke regelgeving, maar concentreert zich op vermogensengineering, waarbij de vennootschap fungeert als opdrachtnemer voor punctuele juridisch-technische en juridisch-economische taken in ondersteuning van de dienstverlening in verzekeringsbemiddeling en financiële planning van verzekeringstussenpersonen. De focus ligt op het burgerlijk recht, het fiscaal vermogensrecht, het successierecht, de drie extralegale pensioenpijlers, risicotolerantie en beleggingshorizon binnen levensverzekeringen.

Eenvoudige, heldere ingrepen kunnen u al een heel eind op weg helpen door te beantwoorden aan uw onmiddellijke behoeften en verlangens. Complexiteit is geen garantie voor efficiëntie.

Voor meer informatie, surf naar www.mentorinstituut.be
of contacteer Sofie Hemeleers op 02/253 87 01
voor de adresgegevens van een erkend verzekeringsmakelaar die met ons samenwerkt.
E-mail sofie.hemeleers@mentorinstituut.be

Mentor NV Instituut voor Vermogensanalyse - Steenwagenstraat 48 - 1820 Melsbroek - KBO 0820.334.443 - RPR Brussel
Dit document dient alleen ter informatie en is met de meeste zorg samengesteld. Er zal niettemin geen aansprakelijkheid worden aanvaard voor schade geleden door de lezer als gevolg van het gebruik van of het zich baseren op deze publicatie bij het nemen van beslissingen van financiële, juridische of fiscale aard. De in dit document vervatte informatie is niet bedoeld als een commercieel aanbod of een advies van welke aard ook.